Zo kan het ook: optimistisch over een gezamenlijke, bio-geïnspireerde toekomst

Bij het lezen van het boek Zo kan het ook moest ik denken aan ons SKG-jaarcongres in 2017. Hier presenteerde de Britse Sue Riddlestone het One Planet Living-model, waarin duurzaamheid is verbreed tot ´duurzaam leven’ aan de hand van tien thematische principes, zowel harde (fysieke) als zachte (gedrag en cultuur). In de lezing vertelde ze dat we op dit moment wel drie planeten nodig hebben door de wijze waarop we leven en bouwen. Het boek Zo kan het ook draait ook om de vraag in hoeverre we onze planeet uitputten. Maar, wel op een positieve manier. Namelijk hoe we kunnen leren van de natuur om bij te dragen aan het verminderen van de belasting van onze planeet.

Dit wordt uitgewerkt aan de hand van drie richtingen om producten, processen en systemen te vernieuwen: biomimicry, biophilia en de circulaire economie. Na een introductie over deze termen volgt een uitwerking aan de hand van de thema’s Water, Energie, Voedsel, Infrastructuur, Werken, Wonen, Producten, Recreëren en Leefstijl. Dit alles ook vanuit de gedachte dat bio-geïnspireerde oplossingen bijdragen aan meer gezondheid, een betere verdeling van welvaart en het scheppen van schoonheid. Een inspirerend boek met lessen uit de natuur, over ons gedrag en met bruikbare voorbeelden voor gebiedsontwikkeling.

Biomimicry, biophilia en circulair

Hoe kunnen we de natuur zo goed mogelijk imiteren? De auteurs Jaco Appelman, Mireille Langendijk en Anoek van der Leest richten zich daarbij op biomimicry. Biomimicry staat voor de natuur die weet wat wel en wat niet werkt. Het kent drie pijlers: imiteren, herverbinden en ethos. Het eerste staat voor ontwerpen vanuit voorbeelden uit de natuur. Het tweede, herverbinden, staat voor het besef dat menselijke oplossingen vaak de veerkracht van de natuur beschadigen, omdat we er geen relatie meer mee hebben. En het derde begrip ethos staat voor een set van samenhangende waarden en normen. Maar, zo laten de auteurs ons weten: voordat we aan mimicry toe komen, moet de mens een viertal uitgangspunten in acht nemen:

  1. De natuur gebruikt alleen energie van de zon, zwaartekracht, water en wind
  2. In de natuur is alles dynamisch; ieder evenwicht is tijdelijk
  3. Alles in de natuur gebeurt in een cyclus, is oneindig circulair en niet lineair
  4. Alles in de natuur heeft limieten en grenzen.

Dan biophilia, vertaald: liefde voor het leven. Dit gaat uit van 14 patronen waarmee je de natuur dichterbij kan halen in je huis, buurt of werkomgeving. Denk bijvoorbeeld aan contact met natuurlijke systemen, de waarde van onze zintuigen, het gebruik van natuurlijke materialen of natuurlijke vormen (fractals) terug laten komen in ontwerpen.

Het derde begrip is onze circulaire economie. Met de vier uitgangspunten in de biomimicry als basis wordt ingezet op een regeneratief systeem met een biologische en technologische cyclus. Met het laten rouleren van energie en materiaal zodat producten hergebruikt kunnen worden.

Concrete lessen voor gebiedsontwikkeling

In Zo kan het ook wordt aan de hand van negen thema’s uitgewerkt hoe we meer in samenhang met de natuur kunnen leven. Ik licht er zes uit op basis van bruikbaarheid voor gebiedsontwikkeling of onderwerpen waar we relatief nog weinig over horen.

WaterVolgens de auteurs is het de hoogste tijd om oog voor de waarde van water te hebben. Dit begint met anders denken en andere vragen stellen. Bijvoorbeeld door de vraag om te draaien. Niet wat hebben wij nodig maar wat heeft de omgeving nodig? Een concreet aangehaald voorbeeld is geomorfologisch beekherstel. Beken zijn rechtgetrokken om de afvoercapaciteit te verhogen en daarmee de wateroverlast te verkleinen. Nu blijkt dat beken diep in het landschap snijden waardoor het omliggende landschap verdroogt en het water te snel wordt afgevoerd. Hierdoor vindt er bovenstrooms verdroging plaatst en verdwijnen typische planten en dieren. We moeten dus zoveel als mogelijk terug naar natuurlijke waterlopen.

“De basis voor welvaart is een ecologische, gezonde aarde”

EnergieAls consumenten en producenten onderschatten we vaak hoeveel energie we gebruiken. Door te leren van de natuur kunnen we ons energieverbruik verlagen. Alles in de biologie is erop gericht om met zo min mogelijk energie zoveel mogelijk te bereiken. Aan de hand van de aan de TU Delft ontwikkelde Trias Energetica kan in 5 stappen de energievraag omlaag worden gebracht. Als eerste stap het beperken van de energievraag door het isoleren van woningen. En te leren van natuurlijke isolatiesystemen die afhankelijk van de temperatuur koelen of warmte vasthouden. Als tweede wordt het benutten van restwarmte genoemd en de innovatie ‘Living Light’ van Ermi van Oers waar de energie van verlichting uit planten of vervuild water komt. Stap vier: gebruik fossiel als het echt niet anders kan. En tot slot is stap 5 de vaak vergeten kostenposten voor onderhoud en vervangen.

InfrastructuurDoor de snel toenemende verstedelijking wordt het steeds ingewikkelder om verkeerstromen, energiebehoefte, afvalverwerking en veiligheid op elkaar af te stemmen. Hoe moeten infrastructuren worden ingericht om de leefbaarheid op onze planeet veilig te stellen? Hierbij worden zeven voorbeelden aangehaald, ik belicht er drie waar we relatief nog weinig over horen:

  • Aandacht voor het Wood Wide Web; het ondergrondse netwerk in bossen, waarin mycorrhiza-schimmels informatie en voeding doorgeven aan de planten en bomen
  • Lokale infrastructuren; kleinere cyclische processen laten samenwerken in een groter systeem net zoals we in natuurlijke ecosystemen zien. Zoals het opwekken en delen van energie, het verbouwen van voedsel en het ruilen van spullen en diensten.
  • Groene infrastructuur; van versnipperde natuur naar verbinden om de biodiversiteit te versterken. Natuurinclusief bouwen om rekening te houden met de soorten die in de stad leven. Het verbindt stedelijke (her)ontwikkeling, openbaar groen en water.

Wonen, voedende wijkenHoe kunnen we weer meer gebruik gaan maken van duurzame materialen om tot een gezonde woning te komen? Wat veel mensen niet weten is dat de lucht binnenshuis helemaal niet zo gezond is. Circulair en natuurinclusief bouwen dragen bij aan het verbeteren hiervan. Door te denken in kringlopen en net als in de natuur afval te zien als reststroom. Materialen behouden hun waarde, de levensduur wordt verlengd wat bijdraagt aan het er zuinig mee omgaan. Natuurinclusief betekent dat je de natuur meeneemt als gebruiker en je de verbinding tussen mens en natuur sterker maakt. Denk aan groene gevels en daken, vogeldakpannen, Tiny houses en Biohm als pionier binnen de duurzame bouw, met op natuur geïnspireerde constructiesystemen en bouwmaterialen.

Producten, minder is natuurlijkVia een grafiek van de World Bank wordt de duidelijke samenhang tussen de toename van de bevolking, de groei in gebruik van allerlei grondstoffen en vele milieuproblemen, zoals een verhoogde CO2-uitstoot, het verlies aan biodiversiteit en het afnemen van tropische regenwouden weergegeven. Nederland wil van de huidige lineaire economie naar een circulaire economie waarin afvalstoffen als grondstoffen worden gezien. Lokale initiatieven zijn volgens de auteurs belangrijk om hiervoor draagvlak en bewustzijn te scheppen. Naast het slim benutten van restafval is de ontwikkeling van nieuwe materialen een belangrijke ontwikkeling, denk bijvoorbeeld aan lichtgevende fietspaden van algen. In een circulaire economie gaat luxe over transparantie, ambacht en vernieuwing, over kwaliteit en authenticiteit voor een langere periode. Met als grootste impact het kopen van minder spullen en het principe van gedeelde producten.

Leefstijl, haal inspiratie uit de natuurDe natuur is meester in het besparen op materiaal en energie, dat doet ze vooral door meer tijd te nemen en informatie en structuur te gebruiken bij haar oplossingen. Selectiever consumeren betekent een lagere impact op je omgeving. Naast ruimtelijke oplossingen vraagt het ook om een gedragsverandering. Denk aan zuiniger omgaan met energie, korter en minder lang douchen en minder tegels en meer groen in de tuin.

Naar een florerende planeet

Naast bovenstaande thema’s met concrete voorbeelden bevat het boek een aantal mooie interviews met frontrunners die hier dagelijks mee bezig zijn. Dit varieert van een boer, een econoom tot diverse ontwerpers. Een inspirerend en leerzaam boek met een duidelijk verhaal en concrete voorbeelden die kleur geven aan de diverse duurzame opgaven waar we voor staan. Een belangrijke boodschap in het boek is dat de we niet bang moeten zijn voor negatieve economische groeicijfers maar dat de basis voor welvaart een ecologische, gezonde aarde is. ‘Zo kan het ook’, een passende titel vanuit de hoop op een gelukkiger mens op een florerende planeet.

De buurt centraal voor een sociale en duurzame stad

Het boek ‘Neighbourhoods for the Future. A Plea for a Social and Ecological Urbanism’ gaat uit van de overtuiging dat de klimaatcrisis vraagt om een verbreding van onze ‘stedelijke verbeelding’. Hoe zorgen we ervoor dat mensen zich thuis voelen in de stad? Volgens de auteurs liggen hiervoor kansen op buurtniveau door de mondiale klimaatopgave te verbinden met lokale vraagstukken. Een belangrijke opgave voor gebiedsontwikkeling.

Het boek bestaat uit vier delen. In deel één wordt gereflecteerd op de betekenis van de klimaatcrisis voor (her)bouw van steden, geredeneerd vanuit de schaal van de buurt. Het tweede deel gaat in op dertien Nederlandse en buitenlandse buurten die een grote bijdrage hebben geleverd aan of waar een grote ambitie bestaat op het gebied van duurzaamheid. In het derde deel worden drie projecten uitgediept. Het boek sluit af met een analyse van de projecten als basis voor diverse lessen en negen aanbevelingen voor buurten van de toekomst.

Klimaatdoelen én leefbaarheid

In de publicatie gaan de auteurs ervanuit dat twee derde van de wereldbevolking in 2050 in steden woont. Dit betekent dat 40 procent van het stedelijk gebied nog moet worden gebouwd. De auteurs maken duidelijk dat een technocratische aanpak van de klimaatcrisis, volledig gebaseerd op technologische kennis, tekortschiet. Het risico is groot dat een te grote focus op de techniek niet tot het benodigde draagvlak leidt, met protesten en een trage implementatie als gevolg. Als antwoord hierop pleiten ze om de klimaatopgaven niet alleen grootschalig maar ook vanuit de schaal van de buurt op te pakken. Zo kunnen deze worden verbonden met interventies gericht op andere vraagstukken zoals een sociale en rechtvaardige stad. De onderliggende vraag is dan welke specifieke kwaliteiten in een buurt voor een prettige leefomgeving zorgen.

“Mondiale klimaatopgaven verbinden met lokale vraagstukken is een belangrijke opgave voor gebiedsontwikkeling.”

De schaal van de buurt wordt geplaatst tegenover twee gangbare vormen van verstedelijking in de 20e eeuw. De ruimtelijk compacte hoogbouw en de suburban sprawl. In het boek wordt ingegaan op de geschiedenis van beide woonvormen aan de hand van bekende architecten zoals Le Corbusier en Frank Loyd Wright. De auteurs stellen dat de beperkingen van bovenstaande stedenbouwkundige archetypen gaandeweg duidelijk zijn geworden. Denk bij hoogbouw aan het scheiden van functies met anonimiteit en een gebrek aan eigenaarschap van de leefomgeving als gevolg. Ook bij de suburbs staat niet de gemeenschap centraal, maar het individuele gezin. Verder blijkt uit onderzoek – en dat geldt voor beide typen – dat de verschillen tussen diverse bevolkingsgroepen toenemen, dat armoede toeneemt en binnensteden voor veel mensen niet langer betaalbaar zijn. Onderzoek van de European Environment Agency maakt duidelijk dat veel wijken (en hun bewoners) bovendien te maken hebben met beperkte aandacht voor flora en fauna, fileproblemen, hoge publieke kosten en problemen met gezondheid.

De auteurs concluderen dat er niet één oplossing is voor duurzame verstedelijking. Maar dat het denken op buurtniveau, uitgaande van een gemiddelde dichtheid, mixed use en sociale diversiteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan het bereiken van klimaatdoelen en leefbaarheid. Om te weten te komen wat bepalende kwaliteitskenmerken zijn en wanneer en hoe die daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden, zijn in het boek twee concepten geïntroduceerd:

  1. Onder ‘ buurtecologie’  verstaan de auteurs alle kwaliteiten van een buurt als gevolg van interventies op het gebied van duurzaamheid en de sociale agenda.
  2. Onder ‘buurtarrangementen’  verstaan de auteurs de (combinaties van) maatregelen die buurten zowel duurzaam als sociaal sterk maken.

Pleidooi voor buurtecologie

De geïntroduceerde term ecological urbanism is niet nieuw, maar de auteurs willen dit concept verder uitwerken en toepassen op een nieuwe stedelijkheid. Ecologie is meer dan alleen ‘natuur’. Het gaat om het erkennen dat steden en natuur onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dit vraagt niet alleen om het gebruik van klimaatvriendelijke bouwmaterialen en een klimaatadaptieve inrichting van de openbare ruimte. Ook aandacht voor de ‘sociale ecologie’ is van belang: het inzetten van kennis van alle stakeholders, inclusief bewoners. Om het geheel van samenhangende delen die een buurt tot een goed functionerend en een prettig geheel maken, munten de auteurs het begrip neighbourhood ecology.

Om grip te krijgen op wat neighbourhood ecology is selecteren de auteurs cruciale kwaliteiten van buurten. Te weten: duurzame prestaties, het scheppen van een prettige leefomgeving, betaalbaarheid plus inclusie en adaptief vermogen. Om dit te realiseren is een buurtarrangement nodig, een combinatie van discours, actoren, middelen en regels die samen een meer duurzame en sociaal sterke buurt mogelijk maken.

Voorbeeldbuurten

In het boek is voor drie buurten een verdiepingsslag gemaakt. Te weten Bo01 in het Zweedse MalmöRegent Park in het Canadese Toronto en de modernistische hoogbouwwijk Overvecht in Utrecht. Graag sta ik stil bij het reeds gerealiseerde eco-city project Bo01. Dit project is gestart in 1999 en afgerond in 2011. Bijna dagelijks wordt dit gebied nog bezocht om te leren hoe de transformatie naar een duurzame buurt tot stand gebracht kan worden. In het Zweedse voorbeeld is het weren van auto’s een belangrijk punt gebleken, een strategie die we in Nederland bijvoorbeeld zien op het in het boek opgenomen project GWL-terrein in Amsterdam. Voetgangers en fietsen staan centraal. Verder heeft een groep eigenaren voor Bo01 in vijf maanden tijd een kwaliteitsprogramma opgesteld. Het betreft een set van richtinggevende principes gericht op het opwekken van hernieuwbare energie (klimaatneutraal), het versterken van de biodiversiteit en er voor zorgen dat het waterfront vanuit iedere woning zichtbaar is

“Het pleidooi van Jane Jacobs is van alle tijden, maar iedere periode vraagt wel om eigen aandachtspunten en bijbehorende aanpak.”

Om te zorgen dat de ontwikkelaars de leidende en gewenste principes in de transformatie volgen, is het project gefaseerd. Alleen nadat het eerste gebied (op publieke grond) op de gevraagde wijze gerealiseerd was, volgde een nieuw gebied. Om de verschillende opgaven samen te brengen is gewerkt met een gebiedsgerichte organisatie. Cruciaal voor de haalbaarheid waren de publieke investeringen en subsidies. Verder is een belangrijke les uit Bo01 het werken op de menselijke schaal, en het samenbrengen van lokale behoeften en de grotere klimaatopgave waar we voor staan.

Inspirerende aanbevelingen

Het boek sluit af met de belangrijkste lessen en negen inspirerende aanbevelingen. Als illustratie licht ik er graag twee uit:

Als eerste de aanbeveling met aandacht voor smart cities. De inzet van technologische middelen lijkt aanlokkelijk. In het boek wordt een voorbeeld in Utrecht aangehaald waar een ondernemer een smart grid voor zonne-energie bewust op buurtniveau realiseerde. De gedachte hierachter is om privacy, autonomie en toegankelijkheid in eigen hand te houden (en niet in die van een groot en anoniem platform).

En dan de aanbeveling waarin, aan de hand van de wijk Portland’s Pearl District in Oregon (VS), beschreven wordt hoe met tax increment financing (TIF) bij gentrificatie de stijgende waarde zo kan worden ingezet dat ook de lage en middeninkomens in de buurt kunnen (blijven) wonen. Een Nederlands voorbeeld hiervan is de terugkoopgarantie door corporaties bij verkoop van een huurhuis, maar het is een inspirerende gedachte hoe dit naar Amerikaans voorbeeld breder ingezet kan worden. 

Bruikbare handreikingen voor stad als organisme

Een belangrijke bron in het boek is het werk van de Amerikaans-Canadese publiciste en stadsactiviste Jane Jacobs. Zij pleitte in de jaren zestig al voor het belang van een combinatie van een gevoel van veiligheid, het stimuleren van sociale interactie en het mengen van bevolkingsgroepen in buurten met een menselijke maat. Het pleidooi van Jacobs is van alle tijden, maar iedere periode vraagt wel om eigen aandachtspunten met bijbehorende aanpak. Duidelijk is dat we in deze tijd niet voort kunnen borduren op de 20e eeuwse focus op welvaart, maar welzijn veel meer centraal moeten stellen. Neigbourhoods for the Future biedt heldere concepten en aansprekende voorbeelden met bruikbare handreikingen om te komen tot een stad als levend organisme. Met buurten die zowel sociaal als duurzaam zijn.

Nieuwe ontwerpmethode voor de openbare ruimte: bekijk bovengrond en ondergrond in samenhang

Amsterdam-Zuidoost, gebied Amstel-Stad. Foto: Gemeente Amsterdam/Your Captain, 2020

Door Agnes Franzen

27 okt 2020 – Het aantal ruimtelijke opgaven in de openbare ruimte neemt de afgelopen jaren dermate toe, dat een nieuwe methode nodig is om al die ruimteclaims een plek te geven. Dit wordt uitgewerkt in het boek ‘Integrale ontwerpmethode openbare ruimte’, ontwikkeld door de gemeente Amsterdam. Recensent Agnes Franzen: “De noodzaak van een integrale aanpak tussen bovengrond én ondergrond neemt toe.”

Gebiedsontwikkeling werkt vanuit een integrale benadering. De gemeente Amsterdam zag dat deze aanpak ook nodig was voor de openbare ruimte. Dit heeft geresulteerd in een kloek boekwerk: Integrale ontwerpmethode openbare ruimte. Aan de hand van de casus Amstel-Stad, een gebied aan de zuidoost kant van Amsterdam, wordt ingegaan op de complexe en actuele opgaven voor het inrichten van de openbare ruimte. Zowel boven als onder de grond.

Steeds meer ruimtelijke opgaven

Het gebied Amstel-Stad is een lange zone, tussen het Amstelstation in het noorden en het Amsterdam UMC in het zuiden. Het gebied wordt in het westen begrensd door de A2 en aan de oostkant ligt de Bijlmermeer. Het is een gebied met diverse initiatieven voor ontwikkeling en transformatie (pdf) en in totaal is er ruimte voor zo’n 25.000 tot 50.000 woningen.

In de komende 20 jaar gaan alle straten in Amsterdam op de schop. Dit is nodig omdat het aantal opgaven in de openbare ruimte toeneemt. Denk aan klimaatadaptatie, de energietransitie plus het perspectief van een circulaire aanpak. Om al deze opgaven te realiseren is het nodig om deze een plek te geven in de openbare ruimte, zowel boven als onder de grond. Amstel-Stad staat voor een grote inpassingsvraag in de openbare ruimte en dient daarom als casus hoe al die ruimteclaims op een goede manier te integreren. Hiervoor is een nieuwe methode ontwikkeld om te komen tot een integrale afweging van de diverse ruimtelijke opgaven. De in het boek beschreven nieuwe methode richt zich op het gebied op het ‘Tussenniveau’ tussen gebiedsontwikkeling en de Structuurvisie in. Dit omdat zich daar gebiedsoverstijgende netwerkstructuren bevinden zoals groenstructuren, wateropgaven, aanleg van leidingen en nieuwe energienetwerken. En er zo beter integraal gewerkt kan worden.

Een team van gemeentelijke openbare ruimte ontwerpers, stedenbouwkundigen, technische experts en beheerders heeft twee jaar gewerkt aan de tweedelige publicatie over een nieuwe ontwerpmethode voor de openbare ruimte. Het eerste deel gaat in op het theoretische kader, de werkmethode en toepassingen uit het Werkboek aan de hand van voorbeeldstraten en mogelijke inrichtingen in Amstel-Stad. Het tweede deel, het Werkboek, geeft een indrukwekkend overzicht van de ruimtelijke opgaven en mogelijke ontwerpoplossingen. Met als gebiedsthema’s: Leefmilieu, Water, Flora & Fauna, Energie, Bodem en ondergrond, Mobiliteit en Materialen. Voor al de zeven gebiedsthema’s wordt een overzicht van mogelijke maatregelen geschetst met bijbehorende ruimtelijke uitwerking(en). Voor het ontwikkelen van de werkmethode is inhoudelijk intensief afgestemd met gemeentelijke afdelingen, en onderzoekers van universiteiten.

“Een vraag voor toepassing van deze methode in de praktijk is hoe deze aanpak een goede plek kan krijgen in het proces van gebiedsontwikkeling”

Een integraal ontwerp van de openbare ruimte boven en onder de grond kan niet zonder aanpassing van de spelregels, van de wetgeving en van financiële en beleidskaders. Er zijn drie beleidsniveaus waar ontwerpers rekening mee moeten houden. De kaders van landelijke wet- en regelgeving, de schaal van de stad met de structuurvisie, en het gemeentelijk beleid op gebiedsniveau. Deze kaders zijn niet toereikend, daarom is gekozen voor een Tussenniveau dat vraagt om een nieuwe aanpak en nieuw beleid. De Omgevingswet, die in 2021 in werking treedt, sluit hier goed op aan. De Omgevingswet biedt de gemeente ruimte om samen met relevante stakeholders te komen tot een integrale afweging en besluitvorming. De publicatie en de ontwerpmethode lopen hierop vooruit.

Nieuwe ontwerpmethode

De nieuwe ontwerpmethode begint met het inventariseren van bestaande beleidskaders. De eerder genoemde zeven gebiedsthema’s, vertaald naar ruimtelijke opgaven, zijn hierbij leidend. Op basis van analyses van de bestaande situatie en toekomstige potenties wordt het ambitieniveau vastgesteld aan de hand van een Ambitieweb: een grafische weergave van ambities binnen diverse sociaaleconomische en duurzaamheidsthema’s. Op basis van het landelijke Ambitieweb is een Amsterdamse versie gemaakt, waarbij Ecologie onder Flora en Fauna valt, Welzijn onder Leefmilieu en Bereikbaarheid onder Mobiliteit. Daarnaast ligt het accent op fysieke en duurzaamheidsaspecten en zijn de sociale subthema’s van de ambities Sociale relevantie en Welzijn nog achterwege gelaten. Naast de zeven gebiedsthema’s, bevat het Ambitieweb de onderwerpen: investeringsagenda, het vestigingsklimaat, sociale relevantie, ruimtelijke kwaliteit en  ruimtegebruik.

De grootste uitdaging is om per locatie een match te maken tussen de strategie voor het plangebied, de gestelde ambities en duurzaamheidsthema’s plus de enorme verzameling aan mogelijke technische maatregelen op verschillende schaalniveaus in de openbare ruimte en ondergrond. Sleutel in de aanpak is om met prestatiedoelen de ruimtelijke opgaven van de zeven gebiedsthema’s te trechteren tot locatie specifieke prestaties voor een straat of plein. Dit vraagt een integrale aanpak en een iteratief proces. Welke maatregelen versterken elkaar? En waar zijn combinaties mogelijk om de ambities (meetbare doelen) te behalen? De kracht van de methode zit volgens de auteurs in een vroegtijdige samenwerking met de relevant stakeholders om te komen tot het gezamenlijk vaststellen van de ambitie en de uitvoering. 

Bij de ontwerpmethode worden zes stappen onderscheiden:

1. inventarisatie van het plangebied
2. een analyse aan de hand van de klimaateffectenatlas en ruimtelijke opgaven (en invullen Ambitieweb)
3. de strategie openbare ruimte bepalen (technische aanpak, topambities, prestatiedoelen)
4. een selectie van maatregelen en programmeren profielen
5. het vaststellen van de investeringsagenda voor gebiedsoverstijgende netwerkstructuren
6. ontwerp en uitvoering van straat, plein of plantsoen als basis voor concrete uitvraag voor marktpartijen.

Boekrecensie 'Integrale ontwerpmethode openbare ruimte' beeld

Kansen in een gebied in beeld brengen

Het Werkboek biedt diverse uitwerkingen en maatregelen. Elke maatregel heeft een of meerdere unieke uitwerkingen waaruit ontwerpers kunnen kiezen om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige inrichting van de openbare ruimte, ondergrond en de aangrenzende buitenschil van de bebouwing. Per gebiedsthema en schaalniveau worden diverse mogelijke uitwerkingen geschetst. De schaalniveaus voor de maatregelen zijn: een gebied, de netwerken, maatregelen in de openbare ruimte, maatregelen op kavelniveau en maatregelen op gebouwniveau (met accent op de buitenschil). Graag licht ik het gebiedsthema Flora & Fauna eruit. Dit is op dit moment nog onderbelicht in gebiedsontwikkeling en verdient meer aandacht. In deel 1 zijn kaarten opgenomen van Amstel-Stad over Groenstructuren, Biodiversiteit en Gebruik & beleving in zowel de huidige als potentiële situatie.

Bij de kaarten Groenstructuur wordt ingegaan op mogelijke bomenlanen, een nieuw park en mogelijkheden voor groene daken op bestaande panden en nieuwe bebouwing. Interessant zijn de kaarten Biodiversiteit. Hier is gekeken welke dieren zich op dit moment al in het gebied bevinden. Naast diverse typen vogels, zijn ook dieren die zich over de grond en in het water bewegen zoals vossen, bijen en baarzen, meegenomen. In de potentiekaart zien we onder meer kansrijke locaties voor mogelijke faunatunnels en waterverbindingen. Met deze aanpak worden per gebied de kansen helder in beeld gebracht en vervolgens in het Werkboek met ontwerpvoorbeelden vertaald in mogelijke oplossingen. Zoals bijvoorbeeld een corridor voor kleine organismen en diverse oplossingen voor groene daken. De geschetste maatregelen vragen om een vroegtijdige samenwerking van actoren vanuit de invalshoeken van het Ambitieweb in het proces van een gebiedsontwikkeling.

Duurzame inrichting van de openbare ruimte

De ambitie van de gemeente Amsterdam is om de locatie Amstel-Stad als onderdeel van de economisch sterke en goed bereikbare zuidflank van de metropool te ontwikkelen, transformeren en te intensiveren. De kwaliteit van deze publicatie is dat het een koppeling maakt tussen ondergrondse opgaven en de kansen die er liggen in de bovengrondse openbare ruimte voor actuele ruimtelijke vraagstukken. Voor stedenbouwkundigen maar ook voor andere betrokken partijen inspireert het Werkboek met haar integrale aanpak op het Tussenniveau en prachtig verbeelde mogelijke oplossingen voor een duurzame inrichting van de openbare ruimte.

“Deze publicatie maakt een koppeling tussen ondergrondse opgaven en kansen in de bovengrondse openbare ruimte, voor actuele ruimtelijke vraagstukken”

Vanwege de integrale benadering, sluit de nieuwe methode voor de openbare ruimte goed aan op de NOVI-aanpak en daarnaast is de inzet van het Rijk om de publicatie mee te nemen in de City Deals. Deze richten zich op het versterken van de (economische-) groei, innovatie en leefbaarheid in steden, op kennisdeling en het maken van concrete afspraken tussen steden, Rijk, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke instellingen.

Wat nog wel een vraag is voor toepassing van de methode in de praktijk, is hoe en op welk moment deze aanpak een goede plek kan krijgen in het proces van gebiedsontwikkeling. Het werken op een Tussenniveau vraagt om andere beleid en het eerder betrekken van publieke en private stakeholders. Wat hierbij aandacht verdient is het kijken vanuit het perspectief van de relevante stakeholders. Een ander punt is, zoals Yvonne van der Laan, waarnemend directeur Ruimtelijke Ordening (ministerie BZK) onlangs terecht stelde, dat het boek niet ingaat op ruimtelijke besluitvorming. Wie mag wanneer en waar over spreken en komen tot besluitvorming in de eigen organisatie?

Het zou goed zijn om de uiteindelijke inrichting van de openbare ruimte van Amstel-Stad te monitoren. Zo kan een beter inzicht worden verkregen in welke publieke- en private spelers op welk moment aan tafel komen voor de besluitvorming om vervolgens te komen tot inrichting en uitvoering. Een ander aandachtspunt is wat van deze aanpak geleerd kan worden voor gebieden waar de transformatieopgave (nieuwbouw) beperkt is, zoals in onze binnensteden. Ook hier ligt de uitdaging om tot een duurzame inrichting van de openbare ruimte te komen. Dat zijn twee mooie invalshoeken voor het vervolg.

Cover: Amsterdam-Zuidoost, gebied Amstel-Stad. Credit Gemeente Amsterdam/Your Captain

Meer weten over de publicatie ‘Integrale ontwerpmethode openbare ruimte’ en de betekenis hiervan? De gemeente Amsterdam organiseert, in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gemeenten en andere stakeholders op donderdag 29 oktober van 14.30 tot 17.15 uur . Terugkijken kan: https://eventro.co/gemeente-amsterdam/integrale-aanpak-openbare-ruimte/live Samenwerken is deze middag een belangrijk thema en dit maken we dan ook direct concreet. Ministeries en een aantal gemeenten en steden, waaronder Amsterdam ondertekenen deze dag de City Deal openbare ruimte. Met het ondertekenen van deze deal geven partijen aan met elkaar aan de slag te willen gaan om te komen tot een nieuwe aanpak voor toekomstbestendige stedelijke gebiedsontwikkeling.

Doe de Tienkamp: naar een klimaatadaptatieve woonomgeving

Door Fransje Hooimeijer en Agnes Franzen

16 okt 2020 – De gevolgen van klimaatverandering vragen om veel meer aandacht voor een klimaatadaptatieve inrichting van de woonomgeving. Zowel in de bestaande gebouwde omgeving als in nieuwe gebiedsontwikkelingen is het niet alleen nodig dat experts samenwerken, dat geldt ook voor relevante stakeholders. Bovendien is het van belang om op het vlak van techniek, budgetten en informatieverzameling systemen beter met elkaar te verbinden.

Over ‘Doe de tienkamp!’

Dit jaar publiceert de leerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft een update van ‘Doe de tienkamp!’ uit 2011. Onder de overkoepelende triple P-benadering van People, Planet en Profit gaan we aan de hand van tien thema’s na hoe duurzame gebiedsontwikkeling de afgelopen tien jaar in de praktijk vorm heeft gekregen. Ieder hoofdstuk behandelt een belangrijk thema van duurzame gebiedsontwikkeling en bespreekt enkele wetenschappelijke inzichten, dilemma’s en instrumenten. We sluiten altijd af met een praktijkcasus met een verbinding tussen People, Planet en Profit.

In Nederland heeft klimaatverandering door de geografische en topografische situatie impact op de temperatuur en waterhuishouding. Het begrip klimaatadaptatie duidt in ruimtelijke ontwikkelingen op ingrepen ten aanzien van water en het microklimaat die nodig zijn vanwege het opwarmen van de aarde door CO2-uitstoot. Het hydrologische systeem verandert door deze opwarming. Het resultaat is warmer zeewater dat uitzet en in volume toeneemt met als gevolg stijgende zeespiegels, snellere verdamping waardoor regenbuien heftiger worden en gletsjers die smelten en rivieren die meer water moeten afvoeren. Zo is het tempo waarin de Antarctische ijskap smelt in vijf jaar verdrievoudigd in vergelijking met honderd jaar geleden en valt er over het hele jaar meer dan twintig procent regen in intense buien.

De verwachte zeespiegelstijging en extremere weerpatronen zetten het geografische en topografische systeem onder druk. De voorspellingen zijn onzeker maar een zeespiegelstijging van anderhalve meter in de komende 80 jaar lijkt niet ondenkbaar. Tegelijkertijd is er ook sprake van bodemdaling in de Nederlandse veengebieden waarmee het probleem in absolute getallen vergroot wordt. Daar komt bij dat zeespiegelstijging verzilting van het rivier- en grondwater versterkt. Aan al deze gevolgen van klimaatverandering zal in de ruimtelijke inrichting rekening gehouden moeten worden. Het is dan ook van belang dat de klimaatopgave in de nieuwe Omgevingswet en Omgevingsplannen een vanzelfsprekend onderdeel wordt van de daarin gestimuleerde integrale aanpak van ruimtelijke ontwikkeling. 

Klimaatadaptatie als richting

De opwarming van de aarde zorgt voor stijging van de zeespiegel met als gevolg hittestress in steden, en veranderende regenpatronen met zowel hevige regenbuien als ook juist perioden van droogte. De ruimtelijk opgaven van klimaatadaptie zijn derhalve het beperken van de gevolgen van hogere temperaturen, omgaan met droogte, beschermen tegen dreiging van water en afhandelen van rivier- en regenwater in de steden.

Om deze urgente opgaven te tackelen is op nationale schaal het Deltaprogramma gestart en op lokale schaal hebben de verschillende steden hun eigen adaptatieprogramma geformuleerd. Het Deltaprogramma behelst enerzijds de verbetering van de waterveiligheid en anderzijds de ‘ruimtelijke adaptatie’: het ruimtegebruik aanpassen en voorzieningen treffen om bestand te zijn tegen stortbuien en hittegolven.

Ruimte voor de Rivier

Een internationaal vernieuwend project is het Nederlandse nationale programma Ruimte voor de Rivier dat streeft naar een veiliger rivierengebied én een aantrekkelijke leefomgeving. Op ruim dertig plaatsen langs aftakkingen van de Rijn, zoals de IJssel, Waal, Nederrijn en Lek krijgt de rivier meer ruimte zodat vier miljoen bewoners van het rivierengebied beter beschermd zijn tegen overstromingen. In Nijmegen is een ‘by-pass’ gegraven en de overkant met nieuwe bruggen aan de stad verbonden. Daardoor is een ‘rondje’ ontstaan dat gebruikt wordt als wandel- en hardlooproute, vergelijkbaar met Central Park in New York of The Castle in Tokio. Het linken van de grote schaal op het gebied van riviermanagement aan de kleinste schaal van het wonen is in dit project heel bewust gelegd. Het voorbeeld van Gendtse Waard (zie het kader onder dit artikel) licht deze aanpak verder toe.

Experts en stakeholders

Ruimtelijke adaptatie wordt op verschillende manieren aangepakt. Door gemeenten te vragen een klimaattest uit te voeren om in te schatten in hoeverre hun grondgebied op het veranderende klimaat moet worden aangepast. In de stedelijke vernieuwingsopgave moet rekening gehouden worden met een bestaande stedelijke constellatie van gebouwen, openbare ruimte en bewoners waardoor de transitie gebonden is aan een beperkt scala aan oplossingen en vaak meer tijd in beslag neemt dan in nieuwe gebiedsontwikkelingen. Mogelijke oplossingen in de bestaande bebouwde omgeving zijn vaak een-op-een afhankelijk van de eigendomsverhoudingen: in gebouwen en tuinen zijn veelal private partijen aan zet, in de openbare ruimte de gemeente. De gemeente kan in het ontwerp van de openbare ruimte streven naar een zo hoog mogelijk infiltrerend vermogen, maar als alle tuinen in een buurt versteend blijven dan heeft dit weinig effect. Een integrale aanpak vraagt in het geval van ruimtelijke adaptatie niet alleen samenwerking tussen specialisten, maar ook tussen stakeholders.

Goede Rotterdamse voorbeelden

Op lokale schaal zijn gemeenten programma´s gestart, zoals het Rotterdamse Climate Initiative, tegenwoording Rotterdams Weerwoord, waarin met name op de ruimtelijke adaptatie wordt ingezet. Deze strategie biedt het kader voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Rotterdam en zorgt ervoor dat bij elke (ruimtelijke) ontwikkeling vanaf het begin van het proces onderwerpen als waterveiligheid, bereikbaarheid en robuustheid van de stad als uitgangspunten worden meegenomen. En dat heeft resultaat. Door de aanleg van groene daken te stimuleren telt Rotterdam nu ruim 220.000 vierkante meter ‘groen dak’. De aanleg van het Dakpark combineert diverse functies. Het fungeert als primaire waterkering, doet dienst als park voor de naastgelegen wijk en herbergt een shoppingcentrum met een grote aantrekkingskracht. In Rotterdam zijn ook twee ondergrondse waterbergingen gerealiseerd die overtollig water tijdens intense regenbuien opvangen: de Museumparkgarage (10.000 m3, 2011) en de Kruispleinparkeergarage (2.800 m3, 2013). Daarnaast zijn verschillende blauwe verbindingen, vergroende ruimten en waterpleinen aan de openbare ruimte toegevoegd. Het stimuleren van bottom up ontwikkelingen is een belangrijk onderdeel van het programma. Klimaatadaptatie en bottom up gaan bijvoorbeeld samen in gebiedsontwikkelingen zoals Climate Proof Zomerhofkwartier.

Hybride ondergrond

De ondergrond in de breedste zin des woords speelt een belangrijke, zo niet cruciale rol in de stedelijke klimaatopgave. Het is een hybride ruimte met stedelijke en natuurlijke systemen waar zich niet alleen de problemen voordoen, maar waar ook juist oplossingen liggen. Daarom is het noodzakelijk klimaatvraagstukken te plaatsen in een integraal perspectief dat zich richt op een veerkrachtig ontwerp dat het ondergrondse systeem en het bovengrondse stedelijk systeem samenbrengt en rekening houdt met de dynamiek van water en bodem.

Water kenmerkt zich door het feit dat het door alle schalen heen loopt – een rivier is eigenlijk grondwater dat je kunt zien – en vraagt daarom om een systeembenadering. Een andere kwestie om rekening mee te houden is dynamiek in de bodem. Het gaat dan veelal om bodemdaling, iets wat niet losstaat van klimaatverandering. Bodemdaling heeft (financiële) gevolgen voor het beheer in stedelijk gebied want bodemdaling en is een kostbare onderhoudskwestie omdat er continu zand moet worden toegevoegd om de openbare ruimte op gelijke hoogte te houden van de voordeuren van woningen en om de aansluiting van het riool aan de woningen te stabiliseren. Daarbij komt dat bodemdaling van invloed is op het watersysteem. Als de bodem zakt, dan stijgt het grondwater relatief gezien, waardoor woningen die op meebewegende en ondiepe stalen funderingen zijn gebouwd last krijgen van natte (ongezonde) kelders. Woningen die op houten palen in dieper gelegen zandlagen staan, en dus niet meebewegen, lopen het risico dat de palen boven het grondwater uit komen. Het hout gaat in contact met de buitenlucht oxideren en rotten, een enorme kostenpost voor de eigenaren die dan funderingsherstel moeten plegen.

Keten van positieve verandering

Ten aanzien van de opwarming van de aarde is het bodem- en watersysteem de life line van het ecosysteem. We hebben planten en dieren nodig om het microklimaat in de stad te kunnen stabiliseren en bij voorkeur temperen. Open bodem met groen en bomen zorgt voor schaduw in de stad ter verkoeling maar ook om de CO2-waarden in de stad te verlagen, het is tenslotte deze waarde die de klimaatverandering activeert. Het is zaak om het water- en bodemsysteem als een geheel te benaderen en de cascade-effecten (onvermijdelijke effecten als gevolg van een verandering) te onderkennen en te voorzien van oplossingen die positieve cascade-effecten veroorzaken. Om dit te kunnen organiseren is kennismakelaardij cruciaal: het betrekken van technische informatie bij planning en ontwerp van de stad.

Dilemma’s bij klimaatadaptatie

Het grootste dilemma om steden klimaatbestendig te maken is de benodigde cultuuromslag: het loslaten van het rotsvaste vertrouwen in de techniek en ruimte geven aan oplossingen die vragen om andere manier van omgaan met stedelijke systemen. Dat betekent dat in plaats van water wegpompen in de openbare ruimte ook ruimte komt voor water om te infiltreren in de bodem of om dit op te slaan in open water of waterpleinen.

Informatieve spraakverwarring

Een hieraan gerelateerd dilemma is dat in gebiedsontwikkelingen grote stromen data en informatie gebruikt worden die heel divers van aard zijn. Zo bestaat informatie over de bodem uit meetpunten waartussen geen relatie is, terwijl dat voor water wel het geval is. Daar komt nog eens bij dat het ingewikkeld blijkt om alle informatie bij elkaar te krijgen als gevolg van het gebruik van verschillende software en opslagmethodieken. Bovendien blijkt de informatie niet voor iedere specialist leesbaar: de taal van water specialisten is heel systematisch van aard terwijl bodeminformatie juist weer heel lokaal is. In sommige gevallen ontbreekt er ook informatie of deze is niet toegankelijk omdat het om kavels gaat die in privaat beheer zijn. Dit alles vraagt om regels, afstemming en oefening.

Waterbergingsfonds

Een ander dilemma is dat voor de beschikbare oplossingen om steden klimaatbestendig te maken vaak geldt dat de baten en lasten niet gelijk verdeeld zijn onder de stakeholders. Het opvangen van water en het hergebruik daarvan in een grijswatersysteem moet betaald worden door de eigenaar, terwijl het hele omliggende gebied daar voordeel van heeft. Dat vraagt om een andere organisatie met misschien andere verantwoordelijkheden. Het stichten van een zogenoemd waterbergingsfonds kan een oplossing zijn omdat daarmee deze scheve verhouding kan worden rechtgetrokken. Dan draagt iedereen bij en de oplossingen dienen de grotere schaal. 

Instrumenten zijn hulpmiddelen

In de afgelopen jaren zijn al veel instrumenten en vooral ook ‘toolboxen’ beschikbaar gekomen om handen en voeten te geven aan klimaatadaptieve gebiedsontwikkeling. Het is belangrijk kritisch te zijn op deze hulpmiddelen. Het gevaar van (met name digitale) instrumenten is dat er gedacht kan worden dat ze alle duidelijkheid scheppen bij het kiezen van oplossingen. Het is belangrijk te realiseren dat instrumenten hulpmiddelen zijn en er bij een integrale en interdisciplinaire aanpak altijd actief door de stakeholders samengewerkt moet worden om tot de beste oplossing te komen. Daarbij is het van belang om te realiseren dat verschillende instrumenten in verschillende fasen van een gebiedsontwikkeling nuttig kunnen zijn. Bovendien kunnen per fase verschillende stakeholders een rol spelen en kan de resolutie van informatie naarmate de gebiedsontwikkeling vordert, steeds scherper worden. Daarnaast is er verschil in opgave en aanpak tussen nieuwe uitbreidingsgebieden en de stedelijke vernieuwingsopgave.

Klimaatbenchmark

In nieuwe uitbreidingsgebieden is er de kans klimaatadaptatie vanaf het eerste initiatief goed te borgen. Een voorbeeld hiervan is Westergouwe in Gouda. Met een klimaatbenchmark is een kwalitatieve scan gemaakt. Hierin worden de belangrijkste fysieke thema’s van klimaatadaptatie in stedelijk gebied aan de hand van eenvoudige indicatoren en bestaande ontwerpen of plannen bekeken en vergeleken met de gestelde normen. Hiermee maakt het instrument de kansen en risico’s ten aanzien van klimaatadaptatie inzichtelijk.

scan Gouda

Hoofdthema’s met indicatoren voor de klimaatbenchmark

In de visiefase zijn instrumenten nodig die juist de integrale aanpak ondersteunen en klimaatmaatregelen kunnen koppelen aan andere opgaven en bijbehorende stakeholders. Er bestaan websites die voor deze fase genoeg informatie geven zoals de klimaateffectatlas en de Klimaatatlassen van de verschillende hoogheemraadschappen en provincies.

Tijdens de definitie- en ontwerpfase wordt er dieper ingegaan op de ruimtelijke samenhang en zijn er instrumenten nodig die bijvoorbeeld preciezer uitrekenen waar het regenwater blijft of wat het temperatuurdempende effect is van een geprojecteerde bomenrij. Deze informatie is in handen bij de verschillende experts en via een workshop kan heel effectief alle informatie op tafel komen. De Systeem Verkenning Ruimte en Ondergrond is een bruikbare methodiek voor kennisuitwisseling. 

In de ontwerp- en voorbereidingsfase is het van belang om op onderdelen echt precies te worden zoals de Climate Adaptation App heel precies de bijdrage van verschillende ruimtelijke ingrepen ten aanzien van klimaatadaptatie kan uitrekenen en verschillende scenario’s kan testen.

Instrumenten voor de bestaande stad

Dan de bestaande stad. Hier is een bottom up benadering voor klimaatadaptatie van cruciaal belang. De website Samen waterproof is een behulpzaam instrument dat zich richt op waterberging in de private ruimte. Op deze website kunnen burgers op maat advies inwinnen over de voor hen geschikte mogelijkheden voor waterberging, want deze zijn perceel-specifiek. En het Amsterdamse Waternet heeft, om te helpen het dillema van verdeling van kosten en baten zoals hierboven beschreven op te lossen, een stadsbrede economische Illustratie (pdf) ontwikkeld: een methode om inzicht te krijgen in de potentiële schade van wateroverlast, de kosten, de effectiviteit van maatregelen, investeringen en beheerkosten, en de verdeling van kosten en baten over stakeholders.

De methode van Waternet bestaat uit een infographic met vier vensters: schade, effectiviteit (op basis van zes ruimtelijke typologieën), baten en investeringskosten. De infographic presenteert kwalitatieve en kwantitatieve aspecten die in evenwicht gebracht moeten worden. Overigens nog zonder monetair evenwicht aangezien geen rekening gehouden wordt met baten op een langere termijn.

Conclusie

De urgentie van klimaatverandering vraagt om een vanzelfsprekende meekoppeling van klimaatadaptatie met andere ruimtelijke en maatschappelijke opgaven. Dit betekent dat klimaatadaptatie op technisch vlak, op het gebied van informatievoorziening en ook financieel gezien vanaf de start van een gebiedsontwikkeling meegenomen moet worden. Zo zijn er nu gescheiden budgetten voor de buitenruimte, ondergrondse infrastructuur en watermanagement en elke partij gaat voor de korte termijn goedkoopste oplossing.

Ook bewoners zullen zich een adaptieve houding moeten aanmeten. Er zijn al voorbeelden genoeg. In de Rotterdam Climate Adaptation Strategie bijvoorbeeld, maar ook in een project als Stadswerven in Dordrecht waar bewoners een wijk als dijkwering hebben ontwikkeld. Het betekent verantwoordelijkheid nemen en bewust zijn van de karakteristieken van het eigen grondgebied. Een gevolg kan zijn dat wateroverlast onverzekerbaar wordt en dat de voeten niet per definitie door de overheid droog gehouden worden. We zullen deels terug moeten naar het accepteren van de erfvijand en misschien de mentaliteit van onze voorouders oppoetsen die zo stoer waren om hier te willen en blijven wonen. Want als je de bewogen geschiedenis bestudeert die vertelt over het krachtenspel van de grens tussen land en water, waar de mens zich maar naar moest voegen, dan is de eerste vraag die zich doet opdringen: wie heeft het in zijn hoofd gehaald om hier te gaan wonen? 

Casus Gendtse Waard

2015.01.28_Oeverwal Gendtse Waard_C

Projectgegevens

Locatie: Een buitendijkse polder ten oosten van Nijmegen

Programma: Circa 100 hectare: 50% provincie, 50% gemeente en Ministerie van EZ (SBB en BBL)

Planning: Planontwikkeling 2011-2015, uitvoering 2016-2017.

Opgave: Het waterveilig maken van een rivierlandschap, gecombineerd met de sloop van voormalige bedrijfspanden, woonbebouwing op drie locaties (acht wooneenheden), de aanleg van nieuwe natuur, het verbeteren van infrastructuur en recreatiemogelijkheden.

Partners: Gemeente Lingewaard, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland, Waterschap Rivierenland i.s.m. Dienst Landelijk Gebied (vanaf maart 2015 Ministerie van EZ), Bureau Beheer Landbouwgrond (BBL, Zelfstandig Bestuursorgaan onder het ministerie van EZ) en Staatsbosbeheer.

Waterveiligheid, wonen en meer

Om het Waallandschap vanaf de Duitse grens tot aan Zuid-Holland te verbeteren, werkt een breed netwerk van partijen onder leiding van regisseur provincie Gelderland samen aan het programma Waalweelde. De aanleiding voor dit programma is de noodzaak van rivier-verruimende maatregelen om de waterveiligheid te borgen. Ook spelen er belangen op het gebied van natuur (rivierveiligheid, EHS, Natura2000), economie (de Waal als transport-as), wonen, recreatie en toerisme, cultuurhistorie, energie en klimaat. Tot slot richt het programma zich op de verrommeling en versnippering van de Waaloevers, ontstaan vanwege de grote variatie aan functies.

Gendtse Waard is een project binnen het Waalweeldeprogramma en is exemplarisch voor de integrale aanpak van gebieden langs de rivier. Woon-, recreatie- en natuurprogramma’s worden verknoopt en vervangen het verrommelde vastgoed in het gebied. In 2017 startte het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen, het saneren van de gronden en het plaatsen van nieuwe bebouwing. Ook worden nieuwe fiets- en wandelpaden aangelegd en wordt er ruimte gemaakt voor hoogwatervluchtplaatsen voor het wild.

Economische vitaliteit door integrale aanpak

Het inbedden van Gendtse Waard in het Waalweeldeprogramma wordt beschouwd als een succesfactor voor het project, omdat de budgetten van het Rijk, provincie en gemeente op deze manier geclusterd kunnen worden en het project zo volledig met publiek investeringen gefinancierd wordt.

Het combineren van waterveiligheid met nieuwe woon-werkbebouwing, recreatieve activiteiten en bijbehorende nieuwe bedrijfsgebouwen draagt bij aan de economische vitaliteit in het gebied. De nieuwbouw bestaat uit een bedrijfswoning op camping ‘Waalstrand’, een bedrijfswoning op het manegeterrein, vier woonhuizen met bedrijf, werkplaats of atelier aan huis en een klein gebouw met een kleinschalige recreatieve functie.

Waterveiligheid

Op verschillende vlakken houden de ontwikkelingen in Gendtse Waard rekening met de waterveiligheid in het gebied. Bebouwing vindt bijvoorbeeld plaats op de hogere delen. Opstuwende vegetatie wordt verwijderd en bebouwing op rivierkundig ongunstige locaties wordt gesloopt. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid voor zowel bewoners als bedrijven wordt een nieuw tracé aangelegd voor een deel van de polderweg, inclusief het ophogen van het maaiveld. Het gebied transformeert zo tot een groen en aantrekkelijk uitloopgebied en krijgt een betere toegankelijkheid.

Natuur en landschap

In Gendtse Waard wordt circa 20 hectare natuurgebied toegevoegd. Vanwege de huidige versnipperde natuur en de aanwezigheid van oude fabrieksterreinen en een oud racecircuit erkennen bewoners dat de ruimtelijke kwaliteit in het gebied beter kan. Voor de natuurontwikkeling is voorzien in de aanleg van ooibos, kamsalamanderpoelen en glanshaverhooiland. Voor de grote grazers en het wild in de uiterwaard wordt een hoogwatervluchtplaats aangelegd. Daarnaast worden de historische kades beplant met meidoorn en zal bovenop de hoogwatervluchtplaats spontane ontwikkeling van hardhoutooibos plaatsvinden.

Wet-en regelgeving

De financiering vanuit publieke partijen vereiste een businesscase die ‘staatssteun-proof’ is: de plannen moeten binnen de beleids- en wettelijke kaders van verschillende overheden passen. Ook moet er ‘transparant afgerekend’ worden; alle ingrepen moeten op waarde geschat en goed gedefinieerd zijn. De aanwezigheid van de rivier en de ligging in een Natura 2000-gebied waren extra complicerende factoren bij de planvorming. Omdat de Waal ter hoogte van de Gendtse Waard een slinger maakt, eist de Waterwet-vergunning dat inrichtingsmaatregelen geen opstuwend effect van de rivier veroorzaken. Daarnaast speelt bijvoorbeeld ook het belang van de scheepvaart. Elke ingreep moet getoetst worden aan de Beleidslijn Grote Rivieren, wat het nodige overleg met Rijkswaterstaat vergt.

Belangrijkste lessen

  • Benut kansen voor een integrale aanpak voor het rondkrijgen van financiering, maar ook voor het realiseren van economische vitaliteit in het gebied
  • Gebruik tijdsdruk als stimulerend middel voor een succesvol projectteam samengesteld uit verschillende partijen.
  • Door het definiëren en het bepalen van de waarde van projectonderdelen kan er transparant en ‘staatssteun proof’ afgerekend worden.

Het beschreven project omvat een gedeelte van de hele uiterwaard. Komende jaren wordt het andere deel van de Gendtse Waard vanuit dezelfde doelstellingen ingericht, waarmee de hele uiterwaard beter functioneert als Natura 2000 gebied, toegankelijk voor inwoners en met behoud van weidegrond. Dit project wordt niet gefinancierd door overheden. Zand en kleiwinning van circa 28 hectare zijn daar de financiële drager voor meer natuur en voorzieningen in verband met de toegankelijkheid van de polder. Het project wordt uitgevoerd door K3Delta in samenwerking met de steenfabriek in de uiterwaard.

Bronnen

Folder over de realisatie van het plan Gendtse Waard (pdf)

Gendtse Waard op de projectenkaart van gebiedsontwikkeling.nu

Artikel over Gendtse Waard op gebiedsontwikkeling.nu (met dank aan Carol Bolt van provincie Gelderland)

Cover: Sluijsmans Den Haag