Nieuwe ontwerpmethode voor de openbare ruimte: bekijk bovengrond en ondergrond in samenhang

Amsterdam-Zuidoost, gebied Amstel-Stad. Foto: Gemeente Amsterdam/Your Captain, 2020

Door Agnes Franzen

27 okt 2020 – Het aantal ruimtelijke opgaven in de openbare ruimte neemt de afgelopen jaren dermate toe, dat een nieuwe methode nodig is om al die ruimteclaims een plek te geven. Dit wordt uitgewerkt in het boek ‘Integrale ontwerpmethode openbare ruimte’, ontwikkeld door de gemeente Amsterdam. Recensent Agnes Franzen: “De noodzaak van een integrale aanpak tussen bovengrond én ondergrond neemt toe.”

Gebiedsontwikkeling werkt vanuit een integrale benadering. De gemeente Amsterdam zag dat deze aanpak ook nodig was voor de openbare ruimte. Dit heeft geresulteerd in een kloek boekwerk: Integrale ontwerpmethode openbare ruimte. Aan de hand van de casus Amstel-Stad, een gebied aan de zuidoost kant van Amsterdam, wordt ingegaan op de complexe en actuele opgaven voor het inrichten van de openbare ruimte. Zowel boven als onder de grond.

Steeds meer ruimtelijke opgaven

Het gebied Amstel-Stad is een lange zone, tussen het Amstelstation in het noorden en het Amsterdam UMC in het zuiden. Het gebied wordt in het westen begrensd door de A2 en aan de oostkant ligt de Bijlmermeer. Het is een gebied met diverse initiatieven voor ontwikkeling en transformatie (pdf) en in totaal is er ruimte voor zo’n 25.000 tot 50.000 woningen.

In de komende 20 jaar gaan alle straten in Amsterdam op de schop. Dit is nodig omdat het aantal opgaven in de openbare ruimte toeneemt. Denk aan klimaatadaptatie, de energietransitie plus het perspectief van een circulaire aanpak. Om al deze opgaven te realiseren is het nodig om deze een plek te geven in de openbare ruimte, zowel boven als onder de grond. Amstel-Stad staat voor een grote inpassingsvraag in de openbare ruimte en dient daarom als casus hoe al die ruimteclaims op een goede manier te integreren. Hiervoor is een nieuwe methode ontwikkeld om te komen tot een integrale afweging van de diverse ruimtelijke opgaven. De in het boek beschreven nieuwe methode richt zich op het gebied op het ‘Tussenniveau’ tussen gebiedsontwikkeling en de Structuurvisie in. Dit omdat zich daar gebiedsoverstijgende netwerkstructuren bevinden zoals groenstructuren, wateropgaven, aanleg van leidingen en nieuwe energienetwerken. En er zo beter integraal gewerkt kan worden.

Een team van gemeentelijke openbare ruimte ontwerpers, stedenbouwkundigen, technische experts en beheerders heeft twee jaar gewerkt aan de tweedelige publicatie over een nieuwe ontwerpmethode voor de openbare ruimte. Het eerste deel gaat in op het theoretische kader, de werkmethode en toepassingen uit het Werkboek aan de hand van voorbeeldstraten en mogelijke inrichtingen in Amstel-Stad. Het tweede deel, het Werkboek, geeft een indrukwekkend overzicht van de ruimtelijke opgaven en mogelijke ontwerpoplossingen. Met als gebiedsthema’s: Leefmilieu, Water, Flora & Fauna, Energie, Bodem en ondergrond, Mobiliteit en Materialen. Voor al de zeven gebiedsthema’s wordt een overzicht van mogelijke maatregelen geschetst met bijbehorende ruimtelijke uitwerking(en). Voor het ontwikkelen van de werkmethode is inhoudelijk intensief afgestemd met gemeentelijke afdelingen, en onderzoekers van universiteiten.

“Een vraag voor toepassing van deze methode in de praktijk is hoe deze aanpak een goede plek kan krijgen in het proces van gebiedsontwikkeling”

Een integraal ontwerp van de openbare ruimte boven en onder de grond kan niet zonder aanpassing van de spelregels, van de wetgeving en van financiële en beleidskaders. Er zijn drie beleidsniveaus waar ontwerpers rekening mee moeten houden. De kaders van landelijke wet- en regelgeving, de schaal van de stad met de structuurvisie, en het gemeentelijk beleid op gebiedsniveau. Deze kaders zijn niet toereikend, daarom is gekozen voor een Tussenniveau dat vraagt om een nieuwe aanpak en nieuw beleid. De Omgevingswet, die in 2021 in werking treedt, sluit hier goed op aan. De Omgevingswet biedt de gemeente ruimte om samen met relevante stakeholders te komen tot een integrale afweging en besluitvorming. De publicatie en de ontwerpmethode lopen hierop vooruit.

Nieuwe ontwerpmethode

De nieuwe ontwerpmethode begint met het inventariseren van bestaande beleidskaders. De eerder genoemde zeven gebiedsthema’s, vertaald naar ruimtelijke opgaven, zijn hierbij leidend. Op basis van analyses van de bestaande situatie en toekomstige potenties wordt het ambitieniveau vastgesteld aan de hand van een Ambitieweb: een grafische weergave van ambities binnen diverse sociaaleconomische en duurzaamheidsthema’s. Op basis van het landelijke Ambitieweb is een Amsterdamse versie gemaakt, waarbij Ecologie onder Flora en Fauna valt, Welzijn onder Leefmilieu en Bereikbaarheid onder Mobiliteit. Daarnaast ligt het accent op fysieke en duurzaamheidsaspecten en zijn de sociale subthema’s van de ambities Sociale relevantie en Welzijn nog achterwege gelaten. Naast de zeven gebiedsthema’s, bevat het Ambitieweb de onderwerpen: investeringsagenda, het vestigingsklimaat, sociale relevantie, ruimtelijke kwaliteit en  ruimtegebruik.

De grootste uitdaging is om per locatie een match te maken tussen de strategie voor het plangebied, de gestelde ambities en duurzaamheidsthema’s plus de enorme verzameling aan mogelijke technische maatregelen op verschillende schaalniveaus in de openbare ruimte en ondergrond. Sleutel in de aanpak is om met prestatiedoelen de ruimtelijke opgaven van de zeven gebiedsthema’s te trechteren tot locatie specifieke prestaties voor een straat of plein. Dit vraagt een integrale aanpak en een iteratief proces. Welke maatregelen versterken elkaar? En waar zijn combinaties mogelijk om de ambities (meetbare doelen) te behalen? De kracht van de methode zit volgens de auteurs in een vroegtijdige samenwerking met de relevant stakeholders om te komen tot het gezamenlijk vaststellen van de ambitie en de uitvoering. 

Bij de ontwerpmethode worden zes stappen onderscheiden:

1. inventarisatie van het plangebied
2. een analyse aan de hand van de klimaateffectenatlas en ruimtelijke opgaven (en invullen Ambitieweb)
3. de strategie openbare ruimte bepalen (technische aanpak, topambities, prestatiedoelen)
4. een selectie van maatregelen en programmeren profielen
5. het vaststellen van de investeringsagenda voor gebiedsoverstijgende netwerkstructuren
6. ontwerp en uitvoering van straat, plein of plantsoen als basis voor concrete uitvraag voor marktpartijen.

Boekrecensie 'Integrale ontwerpmethode openbare ruimte' beeld

Kansen in een gebied in beeld brengen

Het Werkboek biedt diverse uitwerkingen en maatregelen. Elke maatregel heeft een of meerdere unieke uitwerkingen waaruit ontwerpers kunnen kiezen om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige inrichting van de openbare ruimte, ondergrond en de aangrenzende buitenschil van de bebouwing. Per gebiedsthema en schaalniveau worden diverse mogelijke uitwerkingen geschetst. De schaalniveaus voor de maatregelen zijn: een gebied, de netwerken, maatregelen in de openbare ruimte, maatregelen op kavelniveau en maatregelen op gebouwniveau (met accent op de buitenschil). Graag licht ik het gebiedsthema Flora & Fauna eruit. Dit is op dit moment nog onderbelicht in gebiedsontwikkeling en verdient meer aandacht. In deel 1 zijn kaarten opgenomen van Amstel-Stad over Groenstructuren, Biodiversiteit en Gebruik & beleving in zowel de huidige als potentiële situatie.

Bij de kaarten Groenstructuur wordt ingegaan op mogelijke bomenlanen, een nieuw park en mogelijkheden voor groene daken op bestaande panden en nieuwe bebouwing. Interessant zijn de kaarten Biodiversiteit. Hier is gekeken welke dieren zich op dit moment al in het gebied bevinden. Naast diverse typen vogels, zijn ook dieren die zich over de grond en in het water bewegen zoals vossen, bijen en baarzen, meegenomen. In de potentiekaart zien we onder meer kansrijke locaties voor mogelijke faunatunnels en waterverbindingen. Met deze aanpak worden per gebied de kansen helder in beeld gebracht en vervolgens in het Werkboek met ontwerpvoorbeelden vertaald in mogelijke oplossingen. Zoals bijvoorbeeld een corridor voor kleine organismen en diverse oplossingen voor groene daken. De geschetste maatregelen vragen om een vroegtijdige samenwerking van actoren vanuit de invalshoeken van het Ambitieweb in het proces van een gebiedsontwikkeling.

Duurzame inrichting van de openbare ruimte

De ambitie van de gemeente Amsterdam is om de locatie Amstel-Stad als onderdeel van de economisch sterke en goed bereikbare zuidflank van de metropool te ontwikkelen, transformeren en te intensiveren. De kwaliteit van deze publicatie is dat het een koppeling maakt tussen ondergrondse opgaven en de kansen die er liggen in de bovengrondse openbare ruimte voor actuele ruimtelijke vraagstukken. Voor stedenbouwkundigen maar ook voor andere betrokken partijen inspireert het Werkboek met haar integrale aanpak op het Tussenniveau en prachtig verbeelde mogelijke oplossingen voor een duurzame inrichting van de openbare ruimte.

“Deze publicatie maakt een koppeling tussen ondergrondse opgaven en kansen in de bovengrondse openbare ruimte, voor actuele ruimtelijke vraagstukken”

Vanwege de integrale benadering, sluit de nieuwe methode voor de openbare ruimte goed aan op de NOVI-aanpak en daarnaast is de inzet van het Rijk om de publicatie mee te nemen in de City Deals. Deze richten zich op het versterken van de (economische-) groei, innovatie en leefbaarheid in steden, op kennisdeling en het maken van concrete afspraken tussen steden, Rijk, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke instellingen.

Wat nog wel een vraag is voor toepassing van de methode in de praktijk, is hoe en op welk moment deze aanpak een goede plek kan krijgen in het proces van gebiedsontwikkeling. Het werken op een Tussenniveau vraagt om andere beleid en het eerder betrekken van publieke en private stakeholders. Wat hierbij aandacht verdient is het kijken vanuit het perspectief van de relevante stakeholders. Een ander punt is, zoals Yvonne van der Laan, waarnemend directeur Ruimtelijke Ordening (ministerie BZK) onlangs terecht stelde, dat het boek niet ingaat op ruimtelijke besluitvorming. Wie mag wanneer en waar over spreken en komen tot besluitvorming in de eigen organisatie?

Het zou goed zijn om de uiteindelijke inrichting van de openbare ruimte van Amstel-Stad te monitoren. Zo kan een beter inzicht worden verkregen in welke publieke- en private spelers op welk moment aan tafel komen voor de besluitvorming om vervolgens te komen tot inrichting en uitvoering. Een ander aandachtspunt is wat van deze aanpak geleerd kan worden voor gebieden waar de transformatieopgave (nieuwbouw) beperkt is, zoals in onze binnensteden. Ook hier ligt de uitdaging om tot een duurzame inrichting van de openbare ruimte te komen. Dat zijn twee mooie invalshoeken voor het vervolg.

Cover: Amsterdam-Zuidoost, gebied Amstel-Stad. Credit Gemeente Amsterdam/Your Captain

Meer weten over de publicatie ‘Integrale ontwerpmethode openbare ruimte’ en de betekenis hiervan? De gemeente Amsterdam organiseert, in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gemeenten en andere stakeholders op donderdag 29 oktober van 14.30 tot 17.15 uur . Terugkijken kan: https://eventro.co/gemeente-amsterdam/integrale-aanpak-openbare-ruimte/live Samenwerken is deze middag een belangrijk thema en dit maken we dan ook direct concreet. Ministeries en een aantal gemeenten en steden, waaronder Amsterdam ondertekenen deze dag de City Deal openbare ruimte. Met het ondertekenen van deze deal geven partijen aan met elkaar aan de slag te willen gaan om te komen tot een nieuwe aanpak voor toekomstbestendige stedelijke gebiedsontwikkeling.

Geef de boer die wil een toekomstperspectief

Vorige week stuurde minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering naar de Tweede Kamer. De kritiek op het wetsvoorstel is luid en meerstemmig. De dichtheid van stikstof in de atmosfeer is binnen de EU het hoogst boven het dichtbevolkte Nederland. Het adviescollege Stikstofproblematiek, met Remkes als voorzitter, adviseerde eerder om de stikstofuitstoot te halveren tot 2030, bijna twee keer zoveel als nu wordt voorgesteld. Dat 32 procent van de stikstofuitstoot uit het buitenland komt, maakt het niet eenvoudiger. De ministeries van Infrastructuur en Water en Economische Zaken en Klimaat vinden dat de landbouw veel te weinig bijdraagt aan het verminderen van de uitstoot.

Op dit moment beslaat de landbouw zo’n twee derde van de Nederlandse grond, en levert per hectare meer op dan waar ook ter wereld. De laatste twintig jaar is de hoeveelheid landbouwgrond sterk gekrompen, met bijna een vergelijkbaar aantal hectares als de provincie Drenthe omvat. Dit als gevolg van verstedelijking en door aanwas van natuurgebieden met een sterke toename van de oppervlakte aan moeras en wetlands. Op dit moment bestaat ruim 14 procent van Nederland uit bos en natuurlijk terrein. In bijna drie kwart van deze gebieden worden de kritische waarden voor stikstof overschreden. Vanaf 1900 zien we dat heidegebieden en vooral half-natuurlijk grasland, met karakteristieke plantengroei kruidenrijk en een sterkere structuur, fors is afgenomen door intensivering van de landbouw.

‘Het is belangrijk dat wordt gekeken welk type landbouw waar het beste past’

Met deze intensivering is ook de schadelijke stikstofemissie toegenomen. Ongeveer 78 procent van alle lucht bestaat uit stikstof. Dit is niet gevaarlijk, maar er zijn ook verbindingen van stikstof in de lucht die wel schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Veel boeren gebruiken mest van dieren en kunstmest om hun land te bemesten. Uit de mest verdampt stikstof als ammoniak in de lucht. Een ander deel van de stikstof kan uitspoelen naar het grondwater. De landbouw veroorzaakt zo 46 procent van de uitstoot. Hierbij moet vermeld dat de emissie in de landbouwsector sinds 1990 met zo’n 40 procent het meest is gedaald ten opzichte van. De uitstoot op dit moment komt grotendeels door de melkveehouderij (1.7 miljoen koeien). De melkveehouders worden op afstand gevolgd door de uitstoot bij akkerbouw (516.000 hectare) en varkensbedrijven (12,5 miljoen varkens). Waar de 17.000 melkveehouders verspreid over het land zitten, zie je bij de 4.300 varkensbedrijven een concentratie in Brabant met lokaal een grote uitstoot.

(Tekst loopt verder onder de afbeelding)

Het nieuwe wetsvoorstel betekent voor de landbouw een omslag naar toekomstbestendige (kringloop)landbouw met zo min mogelijk emissies. Er komen middelen voor investeringen in duurzame stallen, minder eiwit in veevoer en betere mestaanwending. Ook komt er een Omschakelfonds van 175 miljoen euro om boeren te helpen deze stappen te zetten. Voor boeren die vrijwillig willen stoppen komt ook geld beschikbaar. Volgens de NVM stopt de komende tien jaar tussen de 20 en 30 procent van de boeren met hun bedrijf. Hierbij is het goed om te weten dat op dit moment juist bij melkvee het aantal opvolgers met zo’n 60 procent het grootst is (bij akkerbouw en varkens 40 procent). Het is belangrijk dat wordt gekeken welk type landbouw waar het beste past. Intensieve veehouderij met een hoge uitstoot niet te dicht bij een natuurgebied en gewassen verbouwen waar de grond minder mest nodig heeft. Maar hoe innoverend is dit, en hoe gaan we hier vorm aan geven?

‘Landbouw strijdt met water, verstedelijking en energie om steeds schaarser worden de ruimte’

Landbouw strijdt met water, verstedelijking en energie om steeds schaarser worden de ruimte. Het College van Rijksadviseurs heeft hiervoor een toekomstperspectief geschetst. Ze werken sinds begin 2018 met Vereniging Deltametropool en West 8 aan Panorama Nederland. Voor de landbouw zet Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving Berno Strootman in op het sluiten van een New Deal tussen boer en burger. Dat betekent duurzame en circulaire landbouw en ruimte voor recreatie in het landschap. Zo profiteren boer, burger en natuur gezamenlijk. Op dit moment lopen er pilot projecten op zowel kleigrond, zand- en een veenweidegebied. Dit om in beeld te brengen hoe met garantie op inkomen te komen is tot een aantrekkelijk landschap met schoon water, schone lucht en voldoende biodiversiteit. Het streven is een perspectief dat voor fijn boeren staat en een herwaardering voor de omgeving oplevert.

In aanloop van de verkiezingen moet blijken hoe het voorstel van minister Schouten uitpakt. Duizenden boeren protesteren al een jaar tegen de stikstofreductie. Om de noodzakelijke reductie in 2030 te halen is het noodzakelijk het gesprek aan te gaan met deze sector. De door de Strootman gekozen aanpak geeft hiervoor een eerste houvast. Het sluit aan bij de trend van een investerende en innoverende overheid. Waar de Nederlandse regering na de kredietcrisis vasthield aan haar bezuinigingsbeleid, zien we met de coronacrisis een investerende overheid om de economische schade te beperken. Laat de overheid, in de woorden van Mariana Mazzucato hoogleraar Economics of Innovation & Public Value (University College London), als een risiconemende investeerder ook bijdragen aan een duurzame economie voor de boeren. En het huidige wetsvoorstel hiervoor kritische tegen het licht houden.

Meer over de visie van Berno Strootman: https://www.youtube.com/watch?v=A5y2dNbjE5Q

Doe de Tienkamp: naar een klimaatadaptatieve woonomgeving

Door Fransje Hooimeijer en Agnes Franzen

16 okt 2020 – De gevolgen van klimaatverandering vragen om veel meer aandacht voor een klimaatadaptatieve inrichting van de woonomgeving. Zowel in de bestaande gebouwde omgeving als in nieuwe gebiedsontwikkelingen is het niet alleen nodig dat experts samenwerken, dat geldt ook voor relevante stakeholders. Bovendien is het van belang om op het vlak van techniek, budgetten en informatieverzameling systemen beter met elkaar te verbinden.

Over ‘Doe de tienkamp!’

Dit jaar publiceert de leerstoel gebiedsontwikkeling van de TU Delft een update van ‘Doe de tienkamp!’ uit 2011. Onder de overkoepelende triple P-benadering van People, Planet en Profit gaan we aan de hand van tien thema’s na hoe duurzame gebiedsontwikkeling de afgelopen tien jaar in de praktijk vorm heeft gekregen. Ieder hoofdstuk behandelt een belangrijk thema van duurzame gebiedsontwikkeling en bespreekt enkele wetenschappelijke inzichten, dilemma’s en instrumenten. We sluiten altijd af met een praktijkcasus met een verbinding tussen People, Planet en Profit.

In Nederland heeft klimaatverandering door de geografische en topografische situatie impact op de temperatuur en waterhuishouding. Het begrip klimaatadaptatie duidt in ruimtelijke ontwikkelingen op ingrepen ten aanzien van water en het microklimaat die nodig zijn vanwege het opwarmen van de aarde door CO2-uitstoot. Het hydrologische systeem verandert door deze opwarming. Het resultaat is warmer zeewater dat uitzet en in volume toeneemt met als gevolg stijgende zeespiegels, snellere verdamping waardoor regenbuien heftiger worden en gletsjers die smelten en rivieren die meer water moeten afvoeren. Zo is het tempo waarin de Antarctische ijskap smelt in vijf jaar verdrievoudigd in vergelijking met honderd jaar geleden en valt er over het hele jaar meer dan twintig procent regen in intense buien.

De verwachte zeespiegelstijging en extremere weerpatronen zetten het geografische en topografische systeem onder druk. De voorspellingen zijn onzeker maar een zeespiegelstijging van anderhalve meter in de komende 80 jaar lijkt niet ondenkbaar. Tegelijkertijd is er ook sprake van bodemdaling in de Nederlandse veengebieden waarmee het probleem in absolute getallen vergroot wordt. Daar komt bij dat zeespiegelstijging verzilting van het rivier- en grondwater versterkt. Aan al deze gevolgen van klimaatverandering zal in de ruimtelijke inrichting rekening gehouden moeten worden. Het is dan ook van belang dat de klimaatopgave in de nieuwe Omgevingswet en Omgevingsplannen een vanzelfsprekend onderdeel wordt van de daarin gestimuleerde integrale aanpak van ruimtelijke ontwikkeling. 

Klimaatadaptatie als richting

De opwarming van de aarde zorgt voor stijging van de zeespiegel met als gevolg hittestress in steden, en veranderende regenpatronen met zowel hevige regenbuien als ook juist perioden van droogte. De ruimtelijk opgaven van klimaatadaptie zijn derhalve het beperken van de gevolgen van hogere temperaturen, omgaan met droogte, beschermen tegen dreiging van water en afhandelen van rivier- en regenwater in de steden.

Om deze urgente opgaven te tackelen is op nationale schaal het Deltaprogramma gestart en op lokale schaal hebben de verschillende steden hun eigen adaptatieprogramma geformuleerd. Het Deltaprogramma behelst enerzijds de verbetering van de waterveiligheid en anderzijds de ‘ruimtelijke adaptatie’: het ruimtegebruik aanpassen en voorzieningen treffen om bestand te zijn tegen stortbuien en hittegolven.

Ruimte voor de Rivier

Een internationaal vernieuwend project is het Nederlandse nationale programma Ruimte voor de Rivier dat streeft naar een veiliger rivierengebied én een aantrekkelijke leefomgeving. Op ruim dertig plaatsen langs aftakkingen van de Rijn, zoals de IJssel, Waal, Nederrijn en Lek krijgt de rivier meer ruimte zodat vier miljoen bewoners van het rivierengebied beter beschermd zijn tegen overstromingen. In Nijmegen is een ‘by-pass’ gegraven en de overkant met nieuwe bruggen aan de stad verbonden. Daardoor is een ‘rondje’ ontstaan dat gebruikt wordt als wandel- en hardlooproute, vergelijkbaar met Central Park in New York of The Castle in Tokio. Het linken van de grote schaal op het gebied van riviermanagement aan de kleinste schaal van het wonen is in dit project heel bewust gelegd. Het voorbeeld van Gendtse Waard (zie het kader onder dit artikel) licht deze aanpak verder toe.

Experts en stakeholders

Ruimtelijke adaptatie wordt op verschillende manieren aangepakt. Door gemeenten te vragen een klimaattest uit te voeren om in te schatten in hoeverre hun grondgebied op het veranderende klimaat moet worden aangepast. In de stedelijke vernieuwingsopgave moet rekening gehouden worden met een bestaande stedelijke constellatie van gebouwen, openbare ruimte en bewoners waardoor de transitie gebonden is aan een beperkt scala aan oplossingen en vaak meer tijd in beslag neemt dan in nieuwe gebiedsontwikkelingen. Mogelijke oplossingen in de bestaande bebouwde omgeving zijn vaak een-op-een afhankelijk van de eigendomsverhoudingen: in gebouwen en tuinen zijn veelal private partijen aan zet, in de openbare ruimte de gemeente. De gemeente kan in het ontwerp van de openbare ruimte streven naar een zo hoog mogelijk infiltrerend vermogen, maar als alle tuinen in een buurt versteend blijven dan heeft dit weinig effect. Een integrale aanpak vraagt in het geval van ruimtelijke adaptatie niet alleen samenwerking tussen specialisten, maar ook tussen stakeholders.

Goede Rotterdamse voorbeelden

Op lokale schaal zijn gemeenten programma´s gestart, zoals het Rotterdamse Climate Initiative, tegenwoording Rotterdams Weerwoord, waarin met name op de ruimtelijke adaptatie wordt ingezet. Deze strategie biedt het kader voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Rotterdam en zorgt ervoor dat bij elke (ruimtelijke) ontwikkeling vanaf het begin van het proces onderwerpen als waterveiligheid, bereikbaarheid en robuustheid van de stad als uitgangspunten worden meegenomen. En dat heeft resultaat. Door de aanleg van groene daken te stimuleren telt Rotterdam nu ruim 220.000 vierkante meter ‘groen dak’. De aanleg van het Dakpark combineert diverse functies. Het fungeert als primaire waterkering, doet dienst als park voor de naastgelegen wijk en herbergt een shoppingcentrum met een grote aantrekkingskracht. In Rotterdam zijn ook twee ondergrondse waterbergingen gerealiseerd die overtollig water tijdens intense regenbuien opvangen: de Museumparkgarage (10.000 m3, 2011) en de Kruispleinparkeergarage (2.800 m3, 2013). Daarnaast zijn verschillende blauwe verbindingen, vergroende ruimten en waterpleinen aan de openbare ruimte toegevoegd. Het stimuleren van bottom up ontwikkelingen is een belangrijk onderdeel van het programma. Klimaatadaptatie en bottom up gaan bijvoorbeeld samen in gebiedsontwikkelingen zoals Climate Proof Zomerhofkwartier.

Hybride ondergrond

De ondergrond in de breedste zin des woords speelt een belangrijke, zo niet cruciale rol in de stedelijke klimaatopgave. Het is een hybride ruimte met stedelijke en natuurlijke systemen waar zich niet alleen de problemen voordoen, maar waar ook juist oplossingen liggen. Daarom is het noodzakelijk klimaatvraagstukken te plaatsen in een integraal perspectief dat zich richt op een veerkrachtig ontwerp dat het ondergrondse systeem en het bovengrondse stedelijk systeem samenbrengt en rekening houdt met de dynamiek van water en bodem.

Water kenmerkt zich door het feit dat het door alle schalen heen loopt – een rivier is eigenlijk grondwater dat je kunt zien – en vraagt daarom om een systeembenadering. Een andere kwestie om rekening mee te houden is dynamiek in de bodem. Het gaat dan veelal om bodemdaling, iets wat niet losstaat van klimaatverandering. Bodemdaling heeft (financiële) gevolgen voor het beheer in stedelijk gebied want bodemdaling en is een kostbare onderhoudskwestie omdat er continu zand moet worden toegevoegd om de openbare ruimte op gelijke hoogte te houden van de voordeuren van woningen en om de aansluiting van het riool aan de woningen te stabiliseren. Daarbij komt dat bodemdaling van invloed is op het watersysteem. Als de bodem zakt, dan stijgt het grondwater relatief gezien, waardoor woningen die op meebewegende en ondiepe stalen funderingen zijn gebouwd last krijgen van natte (ongezonde) kelders. Woningen die op houten palen in dieper gelegen zandlagen staan, en dus niet meebewegen, lopen het risico dat de palen boven het grondwater uit komen. Het hout gaat in contact met de buitenlucht oxideren en rotten, een enorme kostenpost voor de eigenaren die dan funderingsherstel moeten plegen.

Keten van positieve verandering

Ten aanzien van de opwarming van de aarde is het bodem- en watersysteem de life line van het ecosysteem. We hebben planten en dieren nodig om het microklimaat in de stad te kunnen stabiliseren en bij voorkeur temperen. Open bodem met groen en bomen zorgt voor schaduw in de stad ter verkoeling maar ook om de CO2-waarden in de stad te verlagen, het is tenslotte deze waarde die de klimaatverandering activeert. Het is zaak om het water- en bodemsysteem als een geheel te benaderen en de cascade-effecten (onvermijdelijke effecten als gevolg van een verandering) te onderkennen en te voorzien van oplossingen die positieve cascade-effecten veroorzaken. Om dit te kunnen organiseren is kennismakelaardij cruciaal: het betrekken van technische informatie bij planning en ontwerp van de stad.

Dilemma’s bij klimaatadaptatie

Het grootste dilemma om steden klimaatbestendig te maken is de benodigde cultuuromslag: het loslaten van het rotsvaste vertrouwen in de techniek en ruimte geven aan oplossingen die vragen om andere manier van omgaan met stedelijke systemen. Dat betekent dat in plaats van water wegpompen in de openbare ruimte ook ruimte komt voor water om te infiltreren in de bodem of om dit op te slaan in open water of waterpleinen.

Informatieve spraakverwarring

Een hieraan gerelateerd dilemma is dat in gebiedsontwikkelingen grote stromen data en informatie gebruikt worden die heel divers van aard zijn. Zo bestaat informatie over de bodem uit meetpunten waartussen geen relatie is, terwijl dat voor water wel het geval is. Daar komt nog eens bij dat het ingewikkeld blijkt om alle informatie bij elkaar te krijgen als gevolg van het gebruik van verschillende software en opslagmethodieken. Bovendien blijkt de informatie niet voor iedere specialist leesbaar: de taal van water specialisten is heel systematisch van aard terwijl bodeminformatie juist weer heel lokaal is. In sommige gevallen ontbreekt er ook informatie of deze is niet toegankelijk omdat het om kavels gaat die in privaat beheer zijn. Dit alles vraagt om regels, afstemming en oefening.

Waterbergingsfonds

Een ander dilemma is dat voor de beschikbare oplossingen om steden klimaatbestendig te maken vaak geldt dat de baten en lasten niet gelijk verdeeld zijn onder de stakeholders. Het opvangen van water en het hergebruik daarvan in een grijswatersysteem moet betaald worden door de eigenaar, terwijl het hele omliggende gebied daar voordeel van heeft. Dat vraagt om een andere organisatie met misschien andere verantwoordelijkheden. Het stichten van een zogenoemd waterbergingsfonds kan een oplossing zijn omdat daarmee deze scheve verhouding kan worden rechtgetrokken. Dan draagt iedereen bij en de oplossingen dienen de grotere schaal. 

Instrumenten zijn hulpmiddelen

In de afgelopen jaren zijn al veel instrumenten en vooral ook ‘toolboxen’ beschikbaar gekomen om handen en voeten te geven aan klimaatadaptieve gebiedsontwikkeling. Het is belangrijk kritisch te zijn op deze hulpmiddelen. Het gevaar van (met name digitale) instrumenten is dat er gedacht kan worden dat ze alle duidelijkheid scheppen bij het kiezen van oplossingen. Het is belangrijk te realiseren dat instrumenten hulpmiddelen zijn en er bij een integrale en interdisciplinaire aanpak altijd actief door de stakeholders samengewerkt moet worden om tot de beste oplossing te komen. Daarbij is het van belang om te realiseren dat verschillende instrumenten in verschillende fasen van een gebiedsontwikkeling nuttig kunnen zijn. Bovendien kunnen per fase verschillende stakeholders een rol spelen en kan de resolutie van informatie naarmate de gebiedsontwikkeling vordert, steeds scherper worden. Daarnaast is er verschil in opgave en aanpak tussen nieuwe uitbreidingsgebieden en de stedelijke vernieuwingsopgave.

Klimaatbenchmark

In nieuwe uitbreidingsgebieden is er de kans klimaatadaptatie vanaf het eerste initiatief goed te borgen. Een voorbeeld hiervan is Westergouwe in Gouda. Met een klimaatbenchmark is een kwalitatieve scan gemaakt. Hierin worden de belangrijkste fysieke thema’s van klimaatadaptatie in stedelijk gebied aan de hand van eenvoudige indicatoren en bestaande ontwerpen of plannen bekeken en vergeleken met de gestelde normen. Hiermee maakt het instrument de kansen en risico’s ten aanzien van klimaatadaptatie inzichtelijk.

scan Gouda

Hoofdthema’s met indicatoren voor de klimaatbenchmark

In de visiefase zijn instrumenten nodig die juist de integrale aanpak ondersteunen en klimaatmaatregelen kunnen koppelen aan andere opgaven en bijbehorende stakeholders. Er bestaan websites die voor deze fase genoeg informatie geven zoals de klimaateffectatlas en de Klimaatatlassen van de verschillende hoogheemraadschappen en provincies.

Tijdens de definitie- en ontwerpfase wordt er dieper ingegaan op de ruimtelijke samenhang en zijn er instrumenten nodig die bijvoorbeeld preciezer uitrekenen waar het regenwater blijft of wat het temperatuurdempende effect is van een geprojecteerde bomenrij. Deze informatie is in handen bij de verschillende experts en via een workshop kan heel effectief alle informatie op tafel komen. De Systeem Verkenning Ruimte en Ondergrond is een bruikbare methodiek voor kennisuitwisseling. 

In de ontwerp- en voorbereidingsfase is het van belang om op onderdelen echt precies te worden zoals de Climate Adaptation App heel precies de bijdrage van verschillende ruimtelijke ingrepen ten aanzien van klimaatadaptatie kan uitrekenen en verschillende scenario’s kan testen.

Instrumenten voor de bestaande stad

Dan de bestaande stad. Hier is een bottom up benadering voor klimaatadaptatie van cruciaal belang. De website Samen waterproof is een behulpzaam instrument dat zich richt op waterberging in de private ruimte. Op deze website kunnen burgers op maat advies inwinnen over de voor hen geschikte mogelijkheden voor waterberging, want deze zijn perceel-specifiek. En het Amsterdamse Waternet heeft, om te helpen het dillema van verdeling van kosten en baten zoals hierboven beschreven op te lossen, een stadsbrede economische Illustratie (pdf) ontwikkeld: een methode om inzicht te krijgen in de potentiële schade van wateroverlast, de kosten, de effectiviteit van maatregelen, investeringen en beheerkosten, en de verdeling van kosten en baten over stakeholders.

De methode van Waternet bestaat uit een infographic met vier vensters: schade, effectiviteit (op basis van zes ruimtelijke typologieën), baten en investeringskosten. De infographic presenteert kwalitatieve en kwantitatieve aspecten die in evenwicht gebracht moeten worden. Overigens nog zonder monetair evenwicht aangezien geen rekening gehouden wordt met baten op een langere termijn.

Conclusie

De urgentie van klimaatverandering vraagt om een vanzelfsprekende meekoppeling van klimaatadaptatie met andere ruimtelijke en maatschappelijke opgaven. Dit betekent dat klimaatadaptatie op technisch vlak, op het gebied van informatievoorziening en ook financieel gezien vanaf de start van een gebiedsontwikkeling meegenomen moet worden. Zo zijn er nu gescheiden budgetten voor de buitenruimte, ondergrondse infrastructuur en watermanagement en elke partij gaat voor de korte termijn goedkoopste oplossing.

Ook bewoners zullen zich een adaptieve houding moeten aanmeten. Er zijn al voorbeelden genoeg. In de Rotterdam Climate Adaptation Strategie bijvoorbeeld, maar ook in een project als Stadswerven in Dordrecht waar bewoners een wijk als dijkwering hebben ontwikkeld. Het betekent verantwoordelijkheid nemen en bewust zijn van de karakteristieken van het eigen grondgebied. Een gevolg kan zijn dat wateroverlast onverzekerbaar wordt en dat de voeten niet per definitie door de overheid droog gehouden worden. We zullen deels terug moeten naar het accepteren van de erfvijand en misschien de mentaliteit van onze voorouders oppoetsen die zo stoer waren om hier te willen en blijven wonen. Want als je de bewogen geschiedenis bestudeert die vertelt over het krachtenspel van de grens tussen land en water, waar de mens zich maar naar moest voegen, dan is de eerste vraag die zich doet opdringen: wie heeft het in zijn hoofd gehaald om hier te gaan wonen? 

Casus Gendtse Waard

2015.01.28_Oeverwal Gendtse Waard_C

Projectgegevens

Locatie: Een buitendijkse polder ten oosten van Nijmegen

Programma: Circa 100 hectare: 50% provincie, 50% gemeente en Ministerie van EZ (SBB en BBL)

Planning: Planontwikkeling 2011-2015, uitvoering 2016-2017.

Opgave: Het waterveilig maken van een rivierlandschap, gecombineerd met de sloop van voormalige bedrijfspanden, woonbebouwing op drie locaties (acht wooneenheden), de aanleg van nieuwe natuur, het verbeteren van infrastructuur en recreatiemogelijkheden.

Partners: Gemeente Lingewaard, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland, Waterschap Rivierenland i.s.m. Dienst Landelijk Gebied (vanaf maart 2015 Ministerie van EZ), Bureau Beheer Landbouwgrond (BBL, Zelfstandig Bestuursorgaan onder het ministerie van EZ) en Staatsbosbeheer.

Waterveiligheid, wonen en meer

Om het Waallandschap vanaf de Duitse grens tot aan Zuid-Holland te verbeteren, werkt een breed netwerk van partijen onder leiding van regisseur provincie Gelderland samen aan het programma Waalweelde. De aanleiding voor dit programma is de noodzaak van rivier-verruimende maatregelen om de waterveiligheid te borgen. Ook spelen er belangen op het gebied van natuur (rivierveiligheid, EHS, Natura2000), economie (de Waal als transport-as), wonen, recreatie en toerisme, cultuurhistorie, energie en klimaat. Tot slot richt het programma zich op de verrommeling en versnippering van de Waaloevers, ontstaan vanwege de grote variatie aan functies.

Gendtse Waard is een project binnen het Waalweeldeprogramma en is exemplarisch voor de integrale aanpak van gebieden langs de rivier. Woon-, recreatie- en natuurprogramma’s worden verknoopt en vervangen het verrommelde vastgoed in het gebied. In 2017 startte het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen, het saneren van de gronden en het plaatsen van nieuwe bebouwing. Ook worden nieuwe fiets- en wandelpaden aangelegd en wordt er ruimte gemaakt voor hoogwatervluchtplaatsen voor het wild.

Economische vitaliteit door integrale aanpak

Het inbedden van Gendtse Waard in het Waalweeldeprogramma wordt beschouwd als een succesfactor voor het project, omdat de budgetten van het Rijk, provincie en gemeente op deze manier geclusterd kunnen worden en het project zo volledig met publiek investeringen gefinancierd wordt.

Het combineren van waterveiligheid met nieuwe woon-werkbebouwing, recreatieve activiteiten en bijbehorende nieuwe bedrijfsgebouwen draagt bij aan de economische vitaliteit in het gebied. De nieuwbouw bestaat uit een bedrijfswoning op camping ‘Waalstrand’, een bedrijfswoning op het manegeterrein, vier woonhuizen met bedrijf, werkplaats of atelier aan huis en een klein gebouw met een kleinschalige recreatieve functie.

Waterveiligheid

Op verschillende vlakken houden de ontwikkelingen in Gendtse Waard rekening met de waterveiligheid in het gebied. Bebouwing vindt bijvoorbeeld plaats op de hogere delen. Opstuwende vegetatie wordt verwijderd en bebouwing op rivierkundig ongunstige locaties wordt gesloopt. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid voor zowel bewoners als bedrijven wordt een nieuw tracé aangelegd voor een deel van de polderweg, inclusief het ophogen van het maaiveld. Het gebied transformeert zo tot een groen en aantrekkelijk uitloopgebied en krijgt een betere toegankelijkheid.

Natuur en landschap

In Gendtse Waard wordt circa 20 hectare natuurgebied toegevoegd. Vanwege de huidige versnipperde natuur en de aanwezigheid van oude fabrieksterreinen en een oud racecircuit erkennen bewoners dat de ruimtelijke kwaliteit in het gebied beter kan. Voor de natuurontwikkeling is voorzien in de aanleg van ooibos, kamsalamanderpoelen en glanshaverhooiland. Voor de grote grazers en het wild in de uiterwaard wordt een hoogwatervluchtplaats aangelegd. Daarnaast worden de historische kades beplant met meidoorn en zal bovenop de hoogwatervluchtplaats spontane ontwikkeling van hardhoutooibos plaatsvinden.

Wet-en regelgeving

De financiering vanuit publieke partijen vereiste een businesscase die ‘staatssteun-proof’ is: de plannen moeten binnen de beleids- en wettelijke kaders van verschillende overheden passen. Ook moet er ‘transparant afgerekend’ worden; alle ingrepen moeten op waarde geschat en goed gedefinieerd zijn. De aanwezigheid van de rivier en de ligging in een Natura 2000-gebied waren extra complicerende factoren bij de planvorming. Omdat de Waal ter hoogte van de Gendtse Waard een slinger maakt, eist de Waterwet-vergunning dat inrichtingsmaatregelen geen opstuwend effect van de rivier veroorzaken. Daarnaast speelt bijvoorbeeld ook het belang van de scheepvaart. Elke ingreep moet getoetst worden aan de Beleidslijn Grote Rivieren, wat het nodige overleg met Rijkswaterstaat vergt.

Belangrijkste lessen

  • Benut kansen voor een integrale aanpak voor het rondkrijgen van financiering, maar ook voor het realiseren van economische vitaliteit in het gebied
  • Gebruik tijdsdruk als stimulerend middel voor een succesvol projectteam samengesteld uit verschillende partijen.
  • Door het definiëren en het bepalen van de waarde van projectonderdelen kan er transparant en ‘staatssteun proof’ afgerekend worden.

Het beschreven project omvat een gedeelte van de hele uiterwaard. Komende jaren wordt het andere deel van de Gendtse Waard vanuit dezelfde doelstellingen ingericht, waarmee de hele uiterwaard beter functioneert als Natura 2000 gebied, toegankelijk voor inwoners en met behoud van weidegrond. Dit project wordt niet gefinancierd door overheden. Zand en kleiwinning van circa 28 hectare zijn daar de financiële drager voor meer natuur en voorzieningen in verband met de toegankelijkheid van de polder. Het project wordt uitgevoerd door K3Delta in samenwerking met de steenfabriek in de uiterwaard.

Bronnen

Folder over de realisatie van het plan Gendtse Waard (pdf)

Gendtse Waard op de projectenkaart van gebiedsontwikkeling.nu

Artikel over Gendtse Waard op gebiedsontwikkeling.nu (met dank aan Carol Bolt van provincie Gelderland)

Cover: Sluijsmans Den Haag