COLUMN Veel gemeenten staan voor de opgave om in een context van ‘minder’ meer ruimte te bieden aan anderen. De tijd dat actief grondbeleid de motor was van nieuwe stedelijke ontwikkelingen ligt grotendeels achter ons. Naast minder middelen, geldt voor veel gemeenten dat de komende jaren het werk met minder mensen moet worden uitgevoerd. De nieuwe omgevingswet (2014), waardoor er minder regels moeten komen, helpt hierbij wellicht een handje. In dit perspectief van minder is de toekomst aan een vraaggerichte faciliterende overheid. Een overheid die uitvoering van private- en burgerinitiatieven vergemakkelijkt en zorg draagt voor – beperkte – passende wet- en regelgeving en handhaving.
Maar eerst moeten we nog afkicken van onze grondverslaving. Dat wordt nog lastig, want onze afhankelijkheid van grond kent een lange geschiedenis. Al sinds de 17e eeuw was in veel steden grond een belangrijk instrument voor de ontwikkeling van de stad. Met de verkoop van grond werden inkomsten gegenereerd die het stadsbestuur kon benutten voor algemene doelen. Volgens Jaap Evert Abrahamse, auteur van een proefschrift met de titel ‘De Grote Uitleg van Amsterdam’, ging dit overigens niet direct van een leien dakje. Zo typeert hij de Amsterdamse Stadsuitbreiding van 1612 als ware lijdensweg. Maar al doende leerde men. Vijftig jaar later heeft de stad volgens Abrahmse bij het ontwikkelen het evenwicht gevonden tussen nut, schoonheid en profijt.
In veel steden is in het verlengde van reorganisaties het woord stad weer toegevoegd aan het ontwikkelingsbedrijf. Actief- en passief grondbeleid blijft een instrument, maar naast stadsuitbreiding staan herstructurering, transformatie en beheer van het bestaande op de agenda. Ook doen nieuwe werkwoorden hun intrede. Veelgehoord is naast vereenvoudigen: loslaten. Heldere procedures voor initiatieven, een afwegingskader op hoofdlijnen, overzichtelijke tijdspaden en inzicht in wijze en moment van besluitvorming. Klinkt wellicht eenvoudig, maar gezien de complexiteit en diversiteit in opgaven is dit nog niet de door velen gezochte panklare oplossing. De komende jaren is het leren van ervaringen en uitwisselen van kennis onvermijdelijk om concreet invulling te geven aan een bij deze tijd passende gemeentelijke rol. Inzicht in de daadwerkelijke opgaven en het realiseren van kwalitatieve en gewenste oplossingen ontstaat door interactie in netwerken met andere betrokkenen in een gebied. Een mooi voorbeeld is de Rotterdamse aanpak ‘Buurt Bestuurt’. Kern van deze aanpak is dat bewoners mogen meebepalen waaraan politie en Stads-toezicht een deel van hun werkuren besteden. Wijkgericht worden zaken benoemd en aangepakt; zoals aanpak van drugsdealers, meer aandacht voor woninginbraken en vervuiling van de wijk. Zo investeer je, aldus burgemeester Aboutaleb, ook in vertrouwen. Bewoners leveren zelf bouwstenen. Deels voorspelbaar, maar deze aanpak biedt ook ruimte voor het onverwachte.
Bedacht werk is er voldoende in de geplande stad. Nog niet alle gemeenten zijn zich ervan bewust, dat het als berooide minnaar veelal toch lastig verleiden is. Doseer de bewondering en richt je op de vragen in de geleefde stad. Geen hoge ambities in tekentafelplannen. Wel het verkennen van de vraag en het verbinden van netwerken om te komen tot concrete interventies en uitvoering van plannen. Een facilitaire stad, kent zijn eigen kracht, de energie in de stad en leeft voor in de richting die ze wil dat haar stad op beweegt. Dit betekent voor het ruimtelijk domein dat het naast kennis van en over het investeren in fysieke opgaven en financiële risicobeheersing steeds meer gaat om ‘social engineering’. In de stad, maar ook in organisaties zelf. Hoe ‘Organiseert de Organisatie’ zich? In deze zoektocht zitten veel gemeenten; wellicht een schrale troost. Of zoals Ramses Shaffy tijdens zijn leven vele malen zong ‘voor diegene achter beslagen ramen, die moet weten: we zijn allemaal samen’.